9403_160108
9421_160108
9643_160108
9651_160108 |
Info:
De grote zaagbek is een broedvogel van brede,
langzaam stromende rivieren en meren omgeven
door uitgestrekte bossen met oude bomen. In de
winter laten grote zaagbekken zich vaak zien in
Nederland. Vooral de mannetjes (wit/lichtroze-met-groene-kop)
zijn dan een opvallende verschijning op plassen
en rivieren. Zout water wordt gemeden door de
grote zaagbek, in tegenstelling tot de nauw
verwante middelste zaagbek.
Grote langwerpige eend met een opvallend lange,
dunne snavel. Volwassen mannetjes zijn
grotendeels wit met een zwart- groene kop en
bovenhals. De bovenkant van het lijf is zwart.
In de vlucht heeft de man veel wit op de
vleugels. In de winter en het vroege voorjaar en
lichtroze gloed. Vrouwtjes hebben een overwegend
grijs lichaam met een lichtere borst die scherp
is afgesneden door de donker roodbruine hals en
kop. Vrouwtjes hebben een volle kuif, terwijl
mannetjes een apart 'bol' achterhoofd hebben.
Geluid:
Vooral vocaal tijdens de balts; roept
merkwaardig.
Leefgebied:
Overwintert op grote niet bevroren meren,
rivieren en lagunes, waar genoeg vis te vinden
is. De grote zaagbek heeft een voorkeur voor
zoet water en komt slechts zelden op zout water
voor. In het broedseizoen zoekt de grote zaagbek
brede, langzaam stromende rivieren en meren op,
omgeven door uitgestrekte bossen met oude bomen.
Broedbiotoop:
Start eind maart - april met broeden, tot
uiterlijk augustus. Is vrij plaatstrouw en keert
terug naar een goede broedplaats aan meren en
traag stromende rivieren in bosrijke gebieden.
Heeft één legsel van 8 tot 12 eieren, maar
grotere aantallen komen voor, vermoedelijk door
het dumpen van eieren door anderen. Broedt in
paartjes of losse groepen.
Voedsel:
De grote zaagbek eet puur dierlijk materiaal.
Met zijn smalle spitse snavel richt hij zich
geheel op de vangst van vis, ongewervelden en
soms een amfibie of jong zoogdier of vogeltje.
Trek:
Noordelijke populaties van deze soort trekken in
februari - maart naar de broedgronden in
Scandinavië en Rusland, waar ze omstreeks maart
aankomen. In oktober vliegen ze vervolgens naar
de zuidelijk gelegen overwinteringsgebieden.
Bepaalde andere populaties zijn standvogels of
trekken slechts over kleine afstanden, op zoek
naar een aangenaam klimaat om te overwinteren. |