9744_160119
2669_160616
2671_160616
7465_110517 |
Info:
De fuut is de meest algemeen voorkomende
futensoort in ons land. Hij komt als broedvogel
voor in allerlei soorten wateren, van
stadsparken en grachten tot duinmeren,
moerasgebieden, randen van grote wateren en
riviernatuur. De grootse aantallen komen voor in
Laag-Nederland. Futen paren soms al vroeg in het
jaar met spectaculaire baltsrituelen.
In zomerkleed goed herkenbaar aan wit
gemaskeerde kop met bruinrode krans, overlopend
in zwart, en verlengde, zwarte kopveren. Ogen
felrood. Bovenzijde bruin, onderzijde wit.
Mannetje en vrouwtje identiek. In winterkleed
vaalbruin en wit, met zwarte kopveren;
kenmerkend is wit boven de zwarte teugel (tussen
oog en snavel). Jongen zijn zwart-wit gestreept.
In de broedtijd vaak luidruchtig.
Territoriumroep een ver dragend "ròòòhhh…".
Daarnaast nog veel meer keelklanken en rauwe
roepen. Jongen piepen hoog.
Leefgebied:
Broedgebied bestaat uit allerlei typen
natuurlijke en aangelegde zoete tot brakke
wateren van 0,5 tot ongeveer 5 meter diepte met
voldoende vis. Voorkeur voor aflopende oevers
met vegetatie en niet al te dichte
onderwatervegetatie. Behalve in moerassen, op
plassen en andere wateren in het buitengebied
ook in stedelijk gebied. Komt buiten de
broedtijd ook in zoutwatermilieu voor.
Broedbiotoop:
Lang broedseizoen van maart tot in oktober,
meeste broedsels mei-juni. Aantal eieren
gemiddeld 3-4, varieert van 1-6. Meestal één
broedsel, soms tweede als jongen eerste nest 6-7
weken oud zijn. Broedduur: 25-29 dagen. Nest op
platform in water, gefixeerd aan begroeiing of
tak, bij voorkeur goed verborgen in riet. Jongen
verlaten al snel nest en worden op de rug
oudervogels warm gehouden. Ze worden nog zo'n
10-11 weken gevoerd door de ouders.
Voedsel:
Hoofdzakelijk vis, in mindere mate ongewervelden.
Vis wordt duikend gevangen in water met niet al
te dichte onderwatervegetatie. Vissoorten
divers, onder meer voorn, alver, serpeling,
riviergrondel, rietvoorn, brasem, stekelbaars.
Visdiepte 2-4 meter.
Trek:
Na het broedseizoen wordt broedgebied doorgaans
verlaten. In de nazomer vleugelrui in grote
groepen op grote, open wateren als het
IJsselmeer, Randmeren, wateren in het
Deltagebied (o.a. Grevelingen) en Waddenzee. In
winter ook grote aantallen van duizenden op de
Noordzee. Bij aanhoudende vorst neemt belang van
kustgebieden toe. Vogels uit Noord- en
Noordoost-Europa trekken weg. |