1845_180814
1885_180814
2348_160603
2351_160603
|
Info:
De dodaars is onze kleinste futensoort. Deze
schuwe watervogel is zelfs nog een slag kleiner
dan het meer bekende waterhoen. De dodaars is
broedvogel van ondiepe en beschutte wateren met
een rijke oeverbegroeiing en onderwater vegetatie.
Moerasgebieden bijvoorbeeld, maar ook vennen en
meren. Buiten het broedseizoen op allerlei
soorten wateren, tot soms stadsgrachten en
stadsparken.
Kleine en enigszins gedrongen fuut met een kort
snaveltje. De korte, lichte achterzijde is vaak
opgezet en doet dan donsachtig aan. In
zomerkleed overwegend donkerbruin met roodbruine
wang en hals en opvallend witgele vlek aan
snavelbasis. In winterkleed bovenzijde
donkerbruin, wangen, zijflanken hals en
onderzijde lichtbruin/beige, witte halsvlek.
Duikt regelmatig onderwater.
Geluid is in broedtijd luide, hinnikende roep. Daarnaast
nog vele andere geluiden.
Leefgebied:
In de
broedtijd water- en vegetatierijke gebieden
zoals moerassen, vennen, duinmeren, plassen,
kreken en wielen. Er zijn beschutte plekken voor
het nest, er is een rijke vegetatie onder en
boven water en voldoende voedselaanbod. Zoekt in
grotere meren de ondiepere, beschutte delen op
(rietkraag). Buiten het broedseizoen wijdere
verspreiding in allerlei open wateren, ook
rustige wateren aan de kust.
Broedbiotoop:
Broedt globaal van april tot in augustus. Heeft
1 tot 2 en soms 3 legsels met gemiddeld 4-6
eieren, die met interval van 1-2 dagen worden
gelegd. Broedduur: 20-21 dagen. Nest is drijvend
platform van allerlei plantaardig materiaal,
gefixeerd aan onderwatervegetatie. De jongen
kunnen na 44-48 dagen vliegen.
Voedsel:
Hoofdzakelijk insecten en larven, schelp- en
schaaldieren, larven van amfibieën en kleine vis
van 5-7 cm. Duikt voor voedsel tot ongeveer 2
meter. Haalt ook voedsel van het wateroppervlak.
Trek:
Na het broedseizoen concentreren dodaarsen zich
met soms tientallen in de broedgebieden. Bij
vorst neemt belang Deltagebied (Grevelingenmeer,
Oosterschelde) als verblijfplaats toe. Dodaarzen
van noordelijke en noordoostelijke broedgebieden
zoeken open water en/of trekken in
zuid-/zuidwestelijke richting. Tevens
gedeeltelijke wegtrek bij invallende vorst. (Na
strenge winters soms forse verliezen.)
Wintergasten vanuit Zuid-Zweden, Denemarken,
Duitsland, Baltische staten. |