Zwartbuikwaterspreeuw, Cinclus cinclus, White throated Dipper

9179_171228

9187_171228

9199_171228

9297_171228

Info:
Waterspreeuwen zijn strikt gebonden aan oevers van zoet water, in de broedtijd aan heldere beken en riviertjes. Alles aan deze vogel is aangepast aan een nat leven. Onder water gebruiken waterspreeuwen vleugels en poten om zich voort te bewegen. Hun ogen schermen ze af met een transparant membraan. De voorkeur gaat uit naar wateren met een stenige bodem. In Europa komen twee ondersoorten voor: In Ierland, Groot-Brittannië en Midden-Europa leeft C. cinclus aquaticus, en in Noord-Europa leeft C. cinclus cinclus, de nominaatvorm.
Onmiskenbare soort. Zeer compacte vogel, met korte staart en vleugels, en spitse insectenetersnavel. Grotendeels zwart (donkergrijs met zwarte veerranden) met witte borst en keel, en donkerbruine pet en buik (nominaat). De continentale ondersoort aquaticus heeft een meer (bruin)rode buik.

Geluid: Van de ondersoort uit Midden-Europa en Groot-Brittannië is de zang vaker te horen. Van de nominaatvorm uit Noord-Europa (de zwartbuik waterspreeuw) - een wintergast - eerder de roep. Soms blijft een overwinterende vogel zo lang dat deze begint te zingen. Verschil in geluiden tussen beide is nog niet vastgesteld. Zang is een prevelende combinatie van rauwe klanken en fluittonen; Roep is een scherp hard "dziitt dzitt!".

Broedbiotoop:
Eileg begint op de Britse eilanden in februari tot en met juni, in Midden-Europa medio maart-mei; Noord-Europa eind maart-begin juni. Heeft 1-2 legsels per jaar (soms 3) met meestal 5 eieren, soms 3-8. Broedduur 15-18 dagen. Bouwt een compact en rond nest meestal op gebouwen en in oevers vaak boven (of achter) snelstromend water. De waterspreeuw broedt graag in nestkasten. Man en vrouwen bouwen nest. Alleen het vrouwtje zit op de eieren. Afhankelijk van de regio zijn de jongen vliegvlug na gemiddeld 22 -23 dagen (maar met enige spreiding). Hierna worden de jongen nog 1 à 2 weken gevoerd door beide ouders.

Leefgebied:

Komt nagenoeg uitsluitend voor langs snel stromende, ondiepe, zuurstofrijke waterlopen met stenige bodem en oevers. In de winter soms ook langs stilstaand water (slootjes) en op stenige oevers van grote meren. 
 
Voedsel:
(Larven van) ongewervelden welke in het zuurstofrijke, snelstromende water leven (haften, steenvliegen, kreeftjes, waterpissebedden en andere ongewervelden). Foerageert door onder water te duiken, en te zwemmen met poten en vleugels. Vindt zijn voedsel vaak door steentjes en kiezels om te draaien.
 
Trek:
Door zijn vorm (korte vleugels, compact lichaam) is de waterspreeuw geen goede vlieger en legt dus ook geen grote afstanden af doorgaans. Toch verschijnen met enige regelmaat waterspreeuwen in Nederland die uit Scandinavië komen. Over de trek is verder niet veel bekend, ook niet of die weer-gerelateerd is. 
 
(info van Vogelbescherming.nl)