5898_140402
5903_140402
5906_140402
6106_140409
|
Info:
Een van de meest algemene broedvogels van
Nederland. Als er voldoende dekking is, dan
bouwt de winterkoning zijn nest. Bijzonder
kleine vogel, met de bekende opgerichte staart
en luide zang. Is ondanks zijn naam niet bestand
tegen koude winters.
Karakteristiek is de opstaande staart. Verder
klein, bruin en met lichte wenkbrauwstreep. De
winterkoning vliegt met snelle vleugelslagen
laag boven de grond van struik naar struik. Komt
nerveus over met een steeds opwippende staart.
Heeft een kleine spitse snavel en fijne pootjes.
Geluid: Zang luid en explosief, combinatie van
trillers en heldere klanken.
Broedbiotoop:
Broedt van half april tot in juli. Heeft twee
legsels per jaar, die bestaan uit 5-7 eieren.
Broedduur: 13-15 dagen. Nest bolvormig met veel
mos, met aan de zijkant een opening. Het
mannetje maakt meerdere nesten, waarna het
vrouwtje uiteindelijk één nest uitkiest om in te
broeden. Als het vrouwtje op de eieren zit,
probeert het mannetje een ander vrouwtje te
lokken in één van de andere nesten. De jongen
zitten 15-19 dagen op het nest en worden tot 18
dagen na uitvliegen nog gevoerd door beide
ouders.
Leefgebied:
De winterkoning komt in het hele land als
broedvogel voor. Vereist is voldoende dekking om
een nest te kunnen bouwen. Vooral in de bosrijke
streken van de hogere zandgronden komt de soort
veel voor, maar ook in boomrijke woonwijken en
in moerassen en duinen met veel struweel. Als er
voldoende groen aanwezig is, komt de
winterkoning voor tot in de centra van grote
steden. Winterkoningen zoeken hun voedsel in en
nabij struikgewas, meestal op of laag boven de
grond.
Voedsel:
Met hun fijne snavel zijn ze gespecialiseerd in
het eten van kleine insecten, rupsen,
spinnetjes, larven en zaadjes. Ook uit kleine
spleten in bijvoorbeeld schors kunnen zij
allerlei eiwitrijk gedierte peuteren.
Trek:
De
Nederlandse winterkoningen zijn standvogels,
maar het is bekend dat vogels uit Scandinavië en
het Oostzeegebied ons land passeren in de
trektijd. |