0639_160315
5207_130322
5210_130322
5648_140329
|
Info:
Vinken leven in bossen, boomrijke tuinen en
parken. Ze eten namelijk zaden en zachte
plantendelen, zoals bladknoppen. Toch is het
vooral hoog Nederland waar vinken het meeste
voorkomen. Aan het einde van hun zang van de
vink laten vinken vaak de bekende 'vinkenslag'
horen.
Vinken hebben een korte, kegelvormige snavel.
Het mannetje heeft in broedkleed een blauwgrijs
petje, een oranjerode borst en wangen. De
staartveren zijn zwart, behalve de (witte)
buitenste staartpennen. Het vrouwtje is minder
opvallend en wordt nog wel eens aangezien voor
een vrouwtjes mus. Het meest opvallende kenmerk
van de vink zijn de twee witte vleugelstrepen.
Dat is ook waarmee u de vrouw het best van een
mus kunt onderscheiden.
Geluid: Kenmerkende, aflopende zang, met aan het
einde een korte verhoging in tonen (vinkenslag).
Broedbiotoop:
Broedt tussen midden maart en midden juli en kan
2 legsels hebben, hoewel dat eerder uitzondering
is dan regel. Het aantal eieren varieert van 3
tot 5. Broedduur 10-14 dagen. Vinken zijn
territoriaal en geen koloniebroeders. Het nest
is van mos en gras gemaakt, afgekleed met
dierenhaar en veren. Goed verborgen tegen een
tak of in een diepe struik. De jongen zitten
12-15 dagen op het nest. Na het uitvliegen
blijven ouders en jongen nog 20-35 dagen bij
elkaar.
Leefgebied:
Komt voor in groenrijke gebieden, waar hij zowel
een beschutte plaats om te broeden, als eten kan
vinden. Het nest wordt goed gecamoufleerd met
mossen, tussen de takken in het dichte groen
gemaakt. In de noordelijke delen van Nederland
komen vinken meer voor dan in het zuiden, maar
de belangrijkste voorwaarde voor zijn voorkomen
blijft de groene omgeving. Hij is onder meer te
vinden in bossen, parken en tuinen.
Voedsel:
Het basisvoedsel voor vinken wordt gevormd door
zaden en zachte plantendelen. Vooral in het
najaar scharrelen ze in grote groepen op de
grond onder beuken naar beukennootjes, en in de
tuin doen ze zich tegoed aan zaadjes die door
andere vogels worden gemorst. Echter, in het
broedseizoen schakelen vinken over op insecten.
Deze leveren meer eiwitten, noodzakelijk voor de
groei van de jonge vinken en om het grote
energieverbruik van de oudervogels op te kunnen
vangen.
Trek:
De meeste Nederlandse vinken zijn standvogels,
maar een deel trekt over grote of minder grote
afstand naar het zuiden om te overwinteren.
Vogels die broeden in het noorden en noordoosten
van Europa trekken tussen half september en eind
november naar het zuiden en zuidwesten van
Europa en naar noordelijk Afrika. Voorjaarstrek
van vanaf februari, maar vooral in maart en
april, met in de voorhoede de mannetjes, die
meestal ook het minst ver weg trekken. Vooral
dagtrekker, trekt in groepen en laat zich stuwen
door groot open water. |