6140_060122
9687_180228
9689_180228
9717_180228
|
Info:
De Turkse tortel heeft een uitzonderlijk groot
voortplantings- en verspreidingsvermogen. Ze
kunnen tot wel 5 legsels per jaar groot brengen,
waarbij hun jongen zich over zeer grote
afstanden kunnen verspreiden. Dit maakt de
Turkse tortel een bijzonder succesvolle soort,
in tegenstelling tot de verwante zomertortel.
Het verenkleed is licht beigegrijs, met een
zwart-witte nekband en een contrasterende
donkerrode iris. In de vlucht vallen de lichte
vleugelpartijen en lichte buitenste staartpennen
op. Turkse tortels zijn bijna altijd met z'n
tweeën.
Geluid:
Kenmerkend, meestal drielettergrepig gekoer van
zuivere, fagotachtige klanken. Vrouwtje koert
ook, maar wat hoger en zachter dan man. Bij
opwinding een onzuiver "wèèè".
Broedbiotoop:
De Turkse tortel broedt al vanaf half februari,
tot in november. In deze periode heeft een
paartje 2 tot wel 5 legsels met elk meestal 2
eieren. De jongen uit het eerste nest kunnen
zich in hetzelfde seizoen zelf al voortplanten.
Het broedsel mislukt regelmatig. Soms valt het
gammele nest met eieren en/of kuikens uit de
boom of waait weg. Behalve in bomen en struiken
broeden zij ook op onder meer luifels en
rolluiken.
Leefgebied:
Het leefgebied van de Turkse tortel bestaat uit
tuinen, parken, boerenerven en stadscentra. Hier
worden de jongen groot gebracht en wordt het
voedsel gevonden. Ook buiten steden kunnen ze
bij menselijke bebouwing (boerenerven) worden
aangetroffen.
Voedsel:
Op het menu staan granen, onkruidzaden en
vruchten, maar soms ook torretjes, rupsen en
vruchten. De Turkse tortel is ook te vinden op
voedertafels in tuinen. De eerste paar dagen
worden de jongen gevoed met 'melk' uit de krop
van beide ouders.
Trek:
De Turkse tortel is een standvogel, de jongen
kunnen zich wel op zeer grote afstand van de
geboorteplek vestigen. |