5256_130322
9515_180214
9525_180214
9681_180228 |
Info:
Iedere winter vertoeven er flinke aantallen
sijzen in Nederland. Sijzen zijn zowel polder-
als bosvogels. In polders vind je ze vooral in
elzensingels, vaak samen met putters. Daar doen
ze zich tegoed aan elzenzaad. Acrobatisch
hangend aan de ‘proppen’ laten ze zich dan goed
bekijken. Op zonnige winterdagen zingen de
sijzen in koor. Als ze besluiten te broeden – en
dat kan al in februari zijn – geven de
mannetjessijzen zich over aan vlinderachtige
baltsvluchten onder gezang dat vol zit met
imitaties van andere vogels. Ze broeden in
wisselende aantallen in ons land, op basis van
instroom uit het oosten.
De sijs is een contrastrijke vinkensoort.
Mannetje sijs is opvallend geelgroen gekleurd
met zwarte kruin, kin en vleugelstrepen. Het
vrouwtje is meer grijsgroen en gestreept.
Vleugels van beide zijn zwart met contrasterende
gele vleugelstreep. Het korte, gevorkte staartje
heeft ook gele staartzijden. Groepen
foeragerende sijzen kunnen variëren van enkele
vogels tot een paar honderd en zijn vaak
luidruchtig. De sijs heeft een korte golvende
vlucht. Een groepje sijzen maakt een warrelende
indruk.
Geluid:
Bekendste roep hoog "plié-è". Zang snel en
brabbelend met imitaties van andere vogels.
Broedbiotoop:
Broedt vanaf maart tot in juni, incidenteel tot
in augustus. Een tot twee broedsels per jaar
afhankelijk van voedselaanbod, meestal 4-5
eieren. Broedduur 11-14 dagen. Alleen het
vrouwtje zit op de eieren. Sijzen broeden
meestal alleen, maar ook wel in los
kolonieverband tot zo'n twintig paar. Nest van
takjes en mos tot zo'n twintig meter hoog in de
boom en is moeilijk te zien. De jongen zitten
13-16 dagen op het nest en worden nog wekenlang
na uitvliegen gevoerd door beide ouders.
Leefgebied:
Sijzen nestelen in naaldbos, vooral sparren
(maar menging met lariks en dennen kan
belangrijk zijn vanwege spreiding in
voedselaanbod) en soms in berken. Ze nestelen
ook in tuinen, parken en op landgoederen,
bijvoorbeeld in coniferen. Je ziet geen sijzen
in grote open landschappen. Foerageert vaak in
groepen in boomtoppen van bijvoorbeeld zwarte
elzen, berken, wilgen en naaldbomen en hangt dan
acrobatisch aan dunne twijgjes.
Voedsel:
De spitse kegelvormige snavel van de sijs is bij
uitstek geschikt om zaden uit sparappels,
elzenproppen en berkenkatjes te peuteren. In
polders doen sijzen zich vaak tegoed aan
elzenzaad waarbij ze aan de 'proppen' hangen.
Later in de winter zitten sijzen ook wel op de
grond waar ze het verwaaide elzenzaad oppikken.
Om in het bos sijzen te zien kun je het beste
larikspercelen opzoeken; daar stropen ze vaak
met kepen, kruisbekken en mezen de kegeltjes af,
op zoek naar zaad.
Trek:
Sijzen uit
Noord- en Oost-Europa trekken door Nederland
vooral tussen eind september en half november en
overwinteren hier ook. De meeste trek is waar te
nemen in oktober. In het voorjaar vindt de trek
plaats tussen februari en april. Als er weinig
voedselaanbod is in het noorden, komen de vogels
al vroeg (mei/juni) naar Nederland om door te
trekken naar Zuid-Europa of hier te blijven. De
aantallen verschillen sterk per jaar. Ze trekken
in kleine of middelgrote groepjes, waarbij ze
meestal korte afstanden afleggen van de ene
voedselplek naar de andere, maar soms trekken ze
ook sneller door. |