5952_140402
5957_140402
5842_140402
6082_140409 |
Info:
Eén van de bekendste en meer algemene gorzen in
Nederland. De rietgors is vrij onopvallend, maar
de mannetjes kunnen in het voorjaar gemakkelijk
gezien worden in de toppen van struiken en in
het riet. Een redelijk algemene soort van
moerassen, natte ruigtes en jonge boomopslag
Mannetjes hebben een huismus-achtig kleed met
een zwarte kop en keel, een witte halsband en
een dunne witte baardstreep. In het najaar en de
winter verdwijnt het zwart voor het grootste
deel. Dan hebben ze net als vrouwtjes en jonge
vogels een bruinachtige kop met een dunne lichte
streep langs de wangen en aangrenzend een
donkere, driehoekige streep. Daarnaast hebben
vrouwtjes nog een lichte streep achter het oog
en diffuse streping op de borst. Bovensnavel
licht gebogen, i.t.t. andere soorten gorzen. Wit
op buitenste staartpennen valt op bij
wegvliegen. "Knipt" vaak met staart.
Geluid:
Variabele zang, bestaat meestal maar uit een
paar metaalachtige noten. Roep een dalend "tsieeuw…",
in vlucht daarnaast een schor roepje.
Broedbiotoop:
Zang is
vanaf eind februari tot in juli te horen.
Legtijd eind april-eind juli. Eén tot twee
legsels van 4-5 eieren. Broedduur 12-15 dagen.
Het nest wordt gebouwd door het vrouwtje en is
gemaakt van rietstengels of gras met blaadjes.
Het ligt op een pol gras of biezen, of wordt
tussen plantenstengels in geklemd. Het heeft een
losse structuur en is eenvoudig; lang niet
altijd bekleed met haren, wol en andere zachte
materialen, zoals rietpluimen. Na 9-12 dagen
kunnen de jongen vliegen. Ze worden door beide
ouders gevoerd.
Leefgebied:
Rietgorzen bewonen een waaier van landschappen,
van moerassen tot kwelders en boerenland met
door riet omzoomde sloten en kanalen. De soort
is het talrijkst in de natste regio's, de
moerasrijke streken van Laag-Nederland. Op de
hoge gronden is het voorkomen meer beperkt tot
beekdalen, hoogveengebieden en natte heide. 's
Winters ook in drogere, ruigere terreinen.
Voedsel:
Tijdens
het broedseizoen vooral ongewervelden
(langpootmuggen, springstaarten, eendagsvliegen,
haften, steenvliegen, libellen en juffers,
diverse ongevleugelde insecten en spinnen).
Buiten broedseizoen zaden, vooral van riet.
Trek:
Rietgorzen die in Nederland broeden zijn
deeltrekker; een deel van de populatie trekt in
het najaar (eind september - half november) weg
om in het voorjaar (eind februari - half april)
weer terug te komen. In het voorjaar is de trek
eigenlijk grotendeels te merken aan de kust, in
het najaar ook, maar dan trekken de
Scandinavische rietgorzen ook door, en die gaan
meer over Midden- en Oost-Nederland. |