5784_140331
5795_140331
5800_140331
|
Info:
Weinig vogels hebben zo'n ongewone snavel als de
kruisbek: de bovenste en onderste snavelhelft
kruisen elkaar! Zo'n snavel is een uiterst
effectief gereedschap om zaden uit dennen- en
sparappels te halen. Kruisbekken zijn
vinkachtige vogels, die vooral in de trektijd en
in de winter in Nederland verblijven.
Kruisbekken houden zich vaak op in groepen. Ze
zijn te herkennen aan een diepe, golvende
vlucht, gevorkte staartpunt en "kiep"-geluid.
Strijkt een groep kruisbekken neer in bomen dan
zijn ze meestal boven in de kroon te ontdekken,
waar ze hangend aan dennen- of sparappels naar
voedsel zoeken. Wie zoekt naar een plas water in
de omgeving kan daar geluk hebben en één of meer
kruisbekken zien drinken.
De kruisbek is een relatief grote vinkachtige
met een stevig, compact lichaam en vrij grote
kop. Uniek, maar vaak moeilijk te zien is de
gekruiste snavel. De grondkleur van mannetjes is
prachtig karmijnrood, de vrouwtjes zijn bijna
egaal groen. Jonge vogels zijn eerst bijna
geheel grijsbruin gestreept, maar krijgen al
snel de groene tint van een vrouwtje of oranje
van een mannetje. Bij alle drie zijn de vleugels
een stuk donkerder.
Geluid: De niet erg bekende zang klinkt
melodieus met vaak herhaalde strofes erin. De
roep is veel meer bekend en klinkt als een vol
"kiep kiep" en variaties hierop (er zijn veel
roepdialecten).
Leefgebied:
Broedt liefst in oudere naaldbossen met open
plekken, vooral in bossen met fijnspar en grove
den. In de winter vaak in lariks. Op trek ook
over open landschappen en steden.
Broedbiotoop:
Territoriaal rondom nest, maar broedt vaak in
losse groepen. Paarvorming vindt plaats in
groepen. Legtijd vooral van februari tot in
april, timing wordt voor een groot deel bepaald
door de aanwezigheid van voedsel (vooral zaad
van fijnspar). 1-2 broedsels. Nest meestal hoog
in kruin op een zijtak of in dichte twijgen.
Wordt van dennentakjes, schors, mossen,
korstmossen, dierenharen en veren gemaakt alleen
door het vrouwtje. 3-4 eieren worden 14-16 dagen
bebroed door het vrouwtje, en de jongen worden
voor uitvliegen 20-25 dagen gevoed. Beide ouders
houden dat soms nog 6 weken na uitvliegen vol..
Voedsel:
Voornamelijk zaden van naaldbomen, soms ook
bessen knoppen en boomscheuten, insecten en
andere ongewervelden. Met name de zaden van
fijnspar en lariks zijn favoriet. Kan door
gekruiste snavel nog onrijpe zaden uit de kegels
wrikken. Hangen daarvoor aan de kegels, maar
knippen kegels ook af om ze op een tak te
bewerken.
Trek:
Trekt
vooral vanuit Scandinavië naar het zuiden en
zuidwesten, maar kunnen ook van veel verder
oostelijk uit Siberië en vanuit Midden-Europa
wegtrekken. Door de sterke afhankelijkheid van
zaad van naaldbomen (dat sterk wisselt in
aanbod) leiden ze een nomadisch bestaan, wat er
voor kan zorgen dat grote groepen in grote
dichtheid gaan trekken. Doordat het broedseizoen
vroeg begint - en dus vroeg eindigt - kan de
trek vaak al vroeg op gang komen, vaak al in mei
of in juni/juli. In oktober en november volgt
eventueel een tweede piek van Scandinavische
vogels. |