5995_150531
6000_150531
6545_150531
6548_150531 |
Info:
Kneuen zijn vaak te zien groepjes waarbij de
vogels erop los kwetteren. Een man kneu in
prachtkleed heeft een fraaie karmijnrode borst
en 'baret'. De kneu broedt in lage struiken en
struwelen nabij kruidenrijke vegetaties, in
allerlei tamelijk open landschappen. Ze broeden
vaak half-kolonievormig en zoeken hun voedsel
ver buiten de territoria. Nederlandse
broedvogels overwinteren in Zuidwest-Europa.
Een kleine vinkensoort, kleiner dan huismus. Man
heeft een warmbruine rug en in prachtkleed een
karmijnrode borst en 'baret'. Na het
broedseizoen is dat meer roodbruin. Mannetjes
een grijs achterhoofd, bij vrouwtjes en
onvolwassen vogels is dit bruingrijs. Vrouwtjes
en onvolwassen vogels hebben een zwak gestreepte
borst en kruin en hebben geen rood in het
verenkleed. Grijze kegelvormige snavel. Vliegt
vaak in groepjes met golvend vlucht, druk
kwetterend.
Geluid:
Zang gevarieerd, doorspekt met kenmerkende roep.
Vaak lang aangehouden. Roep kenmerkend "geknutter".
Leefgebied:
De kneu broedt in dichte struiken in allerlei
halfopen landschappen. Het talrijkst zijn kneuen
in de duinen en in akkerbouwgebieden met hagen,
maar ze broeden ook op plekken met jonge
aanplant, oude struikheide met opslag en soms
stedelijke bebouwing (tuinen, jonge
groenvoorziening). Vanuit de liefst doornige
struiken ondernemen kneuen in kleine groepjes
voedselvluchten van soms drie kilometer maar
plekken met een rijk aanbod aan zaden. Vanaf
juli vormen zich groepen op voedselrijke
plekken.
Broedbiotoop:
Broedt
vanaf half april tot eind juli, meestal tussen
eind april en half juni. Heeft twee tot drie
broedsels per jaar met meestal 4-6 eieren.
Broedduur 12-13 dagen. Bouwt nest vaak in laag
en middelhoog struweel met uitstekende takken,
liefst in doornige struiken, niet te dicht en
niet te open. Ze broeden graag in semi-koloniaal
verband. Niet erg territoriaal, soms meerdere
nesten in een struik. De jongen zitten 12-17
dagen op het nest. Na uitvliegen, krijgen ze nog
een tijdje begeleiding van de ouders.
Voedsel:
De kneu is een echte zaadeter en gedijt het best
op plaatsen met veel kruiden en grassen. Wilde
soorten, maar ook cultuurgewassen zoals
koolzaad, mosterdzaad en lijnzaad. Vroeg in de
lente zijn vogelmuur, veldkers, vroegeling en
varkensgras belangrijke voedselbronnen, later
ook paardenbloem, brandnetel, distel en
kaardenbol. Ook de nestjongen eten uitsluitend
zaden.
Trek:
In
Nederland broedende kneuen trekken via
Zuidwest-Frankrijk weg naar Spanje en Marokko.
In Nederland ook doortrekkers vanuit Engeland,
Duitsland en Noord-Europa. Er zijn
overwinteraars op plekken met voedsel in het
agrarisch gebied. Na het broedseizoen vanaf half
september begint de najaarstrek tot eind oktober
met een piek rond half oktober. De voorjaarstrek
begint ongeveer half maart en loopt tot begin
mei met een piek rond half april. Trekt meestal
overdag met tussenstops in grote groepen langs
kusten en rivierdalen. |