5376_140324
5576_170121
5581_170121
5587_170121 |
Info:
Klapeksters zijn vogels van ruige, vaak licht
beboste open terreinen. Geen broedgevallen in
Nederland meer sinds 1999. Het voedsel bestaat
hoofdzakelijk uit woelmuizen en kevers, in de
winter ook zangvogels. In ons land overwinteren
klapeksters uit noordelijker streken. Ze kunnen
aangetroffen worden op allerlei uitzichtpunten
op heide en hoogvenen, ook wel in de duinen en
open moerasgebieden. Net als andere klauwieren
spietsen ze prooien aan stekels en aan
prikkeldraad, om op deze wijze een voorraad aan
te leggen.
Typische klauwier met lange staart en
haaksnavel. Bovendelen en kruin lichtgrijs,
onderdelen wit, zwart masker, vleugels zwart met
witte vlek en staart zwart met witte rand.
Roep wordt weinig gehoord, zang nog minder (door
het winters voorkomen); Roep is een scherpe
triller, iets dalend.
Leefgebied:
Structuurrijke heiden en hoogvenen met een
geleidelijke overgang van open gebied naar
(loof)bos. Het leefgebied van de klapekster is
vaak iets droger dan dat van zijn naaste
verwant, de grauwe klauwier. Belangrijke
voorwaarde is dat er voldoende prooidieren
aanwezig zijn: muizen, hagedissen, loopkevers en
andere kleine dieren. Alleen in een voldoende
intact en gevarieerd gebied zijn deze in
voldoende hoeveelheid aanwezig.
Broedbiotoop:
Legt vanaf
eind maart tot mei 4-6 eieren. Broedduur 14-18
dagen. Broedt in Noord-Europa in berkenbossen,
moerassen en hoogvenen. Het nest wordt
zorgvuldig in elkaar gezet door beide vogels.
Het bevindt zich meestal hoog in bomen, maar ook
wel in dicht struikgewas. Het vrouwtje broedt,
het mannetje voert eten aan. De jongen zijn
vliegvlug na 14-20 dagen, maar worden nog 3
weken gevoed door de ouders en verlaten het
ouderlijk territorium pas 3-4 weken later.
Voedsel:
Uit
onderzoek van braakballen van klapeksters blijkt
dat 's winters vooral (mest)kevers het
slachtoffer zijn, maar ook zangvogels en muizen
worden regelmatig verschalkt.
Trek:
De meeste
populaties zijn (gedeeltelijk) trekvogel, in
Zuidwest-Europa verplaatsen de vogels zich
relatief weinig. In Nederland komen in de winter
voornamelijk vogels voor vanuit Scandinavië. De
soort trekt in enkelingen, vaak 's nachts. De
meeste vogels verlaten vanaf de nazomer met als
piek september–oktober hun broedgebied en keren
daar vooral in maart-april weer terug. |