5080_161113
5085_161113
5634_170228
5641_170228
|
Info:
De dwerggors meet van het puntje van de snavel
tot het uiteinde van de staart 13,5 centimeter
en weegt gedurende het broedseizoen tussen de 12
en de 16 gram. De soort lijkt op de rietgors
maar is kleiner en heeft kastanjekleurige wangen
en petje. De bovenzijde is bruingestreept met
een zwarte ondergrond. De onderzijde daarentegen
witachtig zonder geel en fijn zwart gestreept.
De keel is wit tot izabelkleurig, de stuit bruin
en ongevlekt.
De dwerggors is in Nederland een dwaalgast die
sinds 1967 bijna jaarlijks wordt waargenomen of
gevangen door ringers. Tussen 2000 en 2013 zijn
er 17 bevestigde waarnemingen.
De roep lijkt op het getik van een roodborst; de
zang is gevarieerd, rinkelend en bevat
herhalingen.
Leefgebied:
De soort
broedt in de Euraziatische taiga, van Finland
oostwaarts tot in Siberië en overwintert in het
noorden van India, zuidoost China en het noorden
van Zuidoost-Azië. Het leefgebied bestaat uit
open plekken in het bos en ook montaan berkenbos
met verspreid staande sparren, vaak in de buurt
van water.
Broedbiotoop:
De soort geeft in haar broedgebied de voorkeur
aan moerassige toendra met verspreide boompjes.
Ze broedt op de grond onder een struik. Het nest
bestaat uit een kommetje van mos en gras,
gevoerd met fijner materiaal zoals haar. Het
legsel bestaat uit 4 of 5 bleekblauwe of -groene
donkerder gevlekte eitjes die 19 millimeter
groot zijn. In gunstige jaren, of als het eerste
broedsel verloren gaat kan er een tweede
broedsel voorkomen. De jongen worden in elf of
twaalf dagen door het vrouwtje uitgebroed, en
blijven 6 tot 8 dagen, en soms nog langer in het
nest. Ze worden door beide ouders verzorgd.
Voedsel:
In de
zomer worden insecten en spinnen gegeten, in de
winter ook wel zaden.
Trek:
De soort
broedt in de Euraziatische taiga, van Finland
oostwaarts tot in Siberië en overwintert in het
noorden van India, zuidoost China en het noorden
van Zuidoost-Azië. |