0743_180425
0746_180425
1036_180509
1037_180509
|
Info:
De boompieper leeft graag aan de rand van bossen
en open plekken. Moerassen zijn zeer geliefd,
maar ook kaalgekapte bospercelen en
heideterreinen worden volop bewoond door
boompiepers. In tegenstelling tot graspiepers
gaan boompiepers vaak in een boom zitten. Vooral
de zangvlucht van een boompieper, net als die
van de graspieper, is erg karakteristiek. Vanuit
een boom begint de vogel omhoog te vliegen om
vervolgens als een parachute of een
badmintonshuttle met stijve vleugels en hangende
poten weer in een boom te landen. Midden op de
dag op een zinderende hete heide, als alle
andere vogelsoorten hun snavels op elkaar
houden, kan de melodieuze zang van boompiepers
nog gehoord worden.
Lijkt sterk op graspieper maar heeft een
markanter koppatroon en een iets dikkere snavel.
Langs de flanken lopen fijne dunne
penseelstreekjes die duidelijk dunner zijn dan
de borststreping (bij de graspieper zijn deze
ongeveer gelijk); als het te zien is, is de
korte achternagel ook een goed kenmerk. Best te
onderscheiden aan de hand van geluid en gedrag.
Geen verschil tussen mannetje en vrouwtje.
Luid en kanarieachtig. Explosieve reeksen
afdalende klanken, vaak eindigend in vertragend
"sie-sie-sie-sieeee…". In zit en in zangvlucht.
Vluchtroep rauwer dan van graspieper, zoemend "pziesh".
Leefgebied:
Op de zandgronden is de boompieper een
karakteristieke broedvogel van heidevelden en
duinen met enige opslag. Voorts nestelt hij (ten
dele ook buiten de zandgronden) op kaalslagen,
in jonge aanplant en soms ook bosjes en
wegbeplanting in boerenland. Ook
populierenbossen en verdrogende en verbossende
laagveenmoerassen worden bezet.
Broedbiotoop:
Zingt van
begin april tot in augustus. Broedt vanaf half
mei. Eén of twee legsels per jaar met 4-6
eieren. Nest wordt gebouwd door het vrouwtje:
een kommetje van droog gras, vaak met een bodem
van mos en fijnere grassen, gelegen in een kuil
in de grond. Na 12-14 dagen broeden komen de
eieren uit, en na eenzelfde periode kunnen de
jongen vliegen.
Voedsel:
Het
voedsel bestaat voornamelijk uit insecten. De
jongen worden uitsluitend gevoed met insecten,
voornamelijk snuitkevers. Voedsel zoeken gebeurt
voornamelijk op de grond, met name tussen
bladafval en lage begroeiing, soms ook op
twijgjes, takjes en boomstronken.
Trek:
Dagtrekker, vaak in losse kleine groepjes. De
eerste boompiepers zijn niet voor begin april te
verwachten en de grote massa komt na half april
aan. Doortrek vindt plaats tot half mei, met de
piek eind april en begin mei. Langs de kust kan
bij krachtige (zuid)oostenwinden stuwing
optreden, met name bij Breskens en de Eemshaven.
Vanaf eind juli worden de broedplaatsen
gaandeweg ontruimd. Tussen half augustus en
begin oktober trekken grote aantallen door,
vooral over de zuidoostelijke helft van het land
(De aantallen stellen echter niks voor
vergeleken met de graspieper). De trekpiek valt
eind augustus en eerste helft september. In
Afrika overwintert de soort van Mali tot
Ethiopië en vogels die de oostelijke trekroute
volgen langs Egypte overwinteren zuidelijker tot
de noordpunt van Zuid-Afrika. Eind februari,
begin maart beginnen ze weer aan hun terugtocht. |