6253_150608
6258_150608
7374_130529
7466_130602 |
Info:
De bontbekplevier is een pionier van open,
zandige en slikkige plaatsen. Het kop- en
borstpatroon en de geel-zwarte snavel zijn
opvallend. Maar als een bontbekplevier broedt op
een schelpenstrand is hij bijzonder goed
gecamoufleerd. Zeldzame broedvogel van Rode
Lijst die broedt op kwetsbare plaatsen op de
grond: strand met veel schelpen, zandbanken e.d.
Trekt wel algemeen door, vooral in het
Waddengebied.
Pleviertje met in prachtkleed opvallende
borstband en fel oranje-gele poten. In vlucht
opvallende vleugelstrepen. Roep kenmerkend "tjoe-wíe!".
Kleine plevier heeft bleekroze poten en
opvallend gele oogring en nagenoeg zwarte
snavel. Strandplevier is veel bleker, heeft
zwarte zijborstvlekken en zwarte poten.
Zang is een zacht, fluitend "tjoe-wíe" (laag-hoog).
Baltsroep in vlucht ritmisch, waarbij man vliegt
met langzame vleugelslagen.
Leefgebied:
Nestelt
vooral in kustgebieden met enige dynamiek en
lage of spaarzame vegetatie en veel slik:
kwelders/schorren, pas aangelegde eilanden,
rustige stranden, ook wel opspuitterreinen en
akkers met veel kale grond (Flevoland).
Verdwijnt vaak weer als broedvogel als door
successie van de vegetatie het broedgebied
ongeschikt wordt.
Broedbiotoop:
Territoriaal, maar kan in kleine half-kolonies
broeden. Mannetje baltst met vlindervluchten.
Nest een kuiltje in de grond, bekleed met wat
steentjes, schelpjes of plantenmateriaal.
Legtijd van eind maart, maar meestal van half
april tot half juli. Eén tot twee, soms zelfs
drie broedsels, meestal 2-4 eieren. Broedduur
21-27 dagen. Jongen zijn nestvlieders; vliegvlug
na ca. 24 dagen.
Voedsel:
Allerlei
ongewervelde dieren die op de grond of in slik
leven: garnalen, wormpjes, slakjes (bijvoorbeeld
wadslakjes), insecten en hun larven (w.o.
kevers, vliegen, muggen), spinnen en andere
geleedpotigen. Zoekt zijn voedsel niet op de
tast maar op het oog, op kenmerkende
plevierenmanier: lopen-stoppen-pikken etc.
Trek:
Complexe
trekstrategieën. Vogels van gematigde streken
(West-Europa) trekken niet ver en blijven steeds
vaker overwinteren in Europa overwinteren.
Arctische en sub-arctische populaties trekken
eerder weg en trekken verder, vooral naar
West-Afrika. Trekt overdag en 's nachts.
Arctische ondersoorten trekken door vanaf half
mei tot in juni. Zuidelijke ondersoort al vanaf
half februari. In najaar trekken noordelijke
populaties al vroeg weg. Deel trekt via
Waddenzee, maar ook over breed front over
continent. |