6210_120427
6211_120427
6213_120427
6214_120427 |
Info:
Met zijn boven gemiddelde formaat en sterke
snavel, is de appelvink de krachtpatser onder de
vinken. Uit onderzoek is gebleken dat hij met
zijn snavel een drukkracht van 50 kilogram kan
uitoefenen. Een kersenpit is daarmee moeiteloos
gekraakt. De soort is schuw en waakzaam, en
brengt het grootste deel van de tijd hoog in
grote bomen door. Zijn verborgen gedrag en
onopvallende geluid maakt de appelvink al met al
vrij moeilijk waarneembaar.
Forse vinkachtige met een kegelvormige snavel,
dikke kop en ‘stierennek’. Het verenkleed van de
appelvink is overwegend roestbruin, maar met
veel accenten.
Zang is onopvallend. Zacht, ritmisch en
doorspekt met kenmerkende roepen en kwelende
klanken. Roep in zit en in vlucht een luide,
explosieve tik, roodborstachtig; vaak ook
merelachtig, hoog "tsiii".
Leefgebied:
Dichte,
hoge loof- en gemengde bossen en parken met
rijke structuur, vooral op rijke gronden, op
zowel klei- als zandgrond, vaak met zoete kers
en Spaanse aak. De appelvink is redelijk
honkvast, en keert vaak jaren achtereen terug
naar een locatie waarvan hij weet dat er voedsel
te vinden is.
Broedbiotoop:
Broedt van
begin mei tot midden augustus en heeft meestal
één, maar soms twee legsels per jaar. Legsels
bestaan meestal uit 4-5 eieren. Broedduur 11-13
dagen. Hun nest bouwen ze hoog tegen de stam van
bomen in klimop, of in de ondiepe holte van een
gevorkte tak. De appelvink is geen
koloniebroeder. Wel zijn kleine groepjes dicht
bij elkaar broedende koppels waargenomen. De
jongen zitten 11-13 dagen op het nest. Als ze
uitvliegen nog maximaal twee weken in de
omgeving van het nest.
Voedsel:
Het
favoriete voedsel van appelvinken bestaat uit
zaden van verschillende kersensoorten, en bomen
als de Spaanse aak en haagbeuk. De zaden van de
Spaanse aak (‘helikoptertjes’) zijn zeer
olierijk en geven de appelvinken veel energie.
Ze zijn bovendien eenvoudig te kraken. De zaden
worden liefst gegeten als ze nog in de bomen
hangen, maar appelvinken zoeken ze ook op tussen
het gevallen blad op de grond. Soms komen
appelvinken op voertafels met zonnebloempitten.
Trek:
Lokale
populaties van de appelvink kunnen zowel stand-
als trekvogels zijn. Nederlandse appelvinken
trekken in zeer strenge winters weg naar België
en Frankrijk, maar deze wegtrekkers worden
gecompenseerd door overwinteraars uit
noordelijker streken. Meestal blijven
appelvinken echter in zwervende, kleine
wintergroepen ter plaatse. |