0211_130730
0214_130730
8612_1400626
9769_140805
|
Info:
De witgat is een middelgrote, van boven zeer
donkere steltloper van het binnenland die bij
het wegvliegen altijd goed de opvallende witte
stuit en staartbasis laat zien. Hij is vaak bij
de kleinste plasjes te vinden en broedt niet ver
van Nederland. Al in Duitsland is een
behoorlijke populatie te vinden. Broedt vaak in
oude lijsternesten.
Donker van boven, opvallend wit van onder. Bij
opvliegen is de witte stuit en staartbasis zeer
opvallend en contrastrijk. Roept dan een schel "tju-wiét..wiet-wiet".
In zomerkleed fijn wit gespikkeld van boven,
alleen van dichtbij te zien. Kop met opvallend
witte wenkbrauw vóór het oog en opvallende
oogring. In vlucht tamelijk brede, donkere
ondervleugels (in tegenstelling tot bosruiter).
Geluid:
Roep zeer kenmerkend, hoog en schel : "kjuwiét…
wiét-wiét", en variaties hierop; vooral in
vlucht te horen.
Broedbiotoop:
Territoriaal en monogaam. Mannetje gebruikt
zangvlucht om vrouwtjes aan te trekken. Broedt
in oud nest van lijster of houtduif, maar ook op
boomstompen, heksenbezems, minder vaak op de
grond. In bos. Eén broedsel, meestal vier
eieren. Legtijd midden april- eind juni.
Broedduur 20-23 dagen; beide geslachten broeden,
meestal het vrouwtje. Jongen zijn nestvlieders,
vliegvlug na ca. 28 dagen.
Leefgebied:
Broedt in natte bossen, hoogvenen en moerassen.
Buiten het broedseizoen te vinden in moerassen,
kleine plasjes en langs de oevers van rivieren,
slootjes, beken en meren. Vaak in de kleinste
plasjes, zoals drinkpoelen voor vee. Niet in
getijdengebieden.
Voedsel:
Vooral
water- en landinsecten (libellenlarven, mieren,
waterwantsen, rupsen, kevers, vliegen en muggen,
schietmotten), wormen, bloedzuigers, kleine
kreeftachtigen, spinnen, kleine visjes, ook wel
zaden. Pikt vooral, maar prikt en boort ook wel
in zacht slik. Zoekt voedsel op slik en in
ondiep water.
Trek:
In vrijwel
gehele broedgebied trekvogel. Trekt over breed
front, vooral in zuidwestelijke en zuidelijke
richting. Nooit in grote groepen, pleistert zeer
verspreid en in de kleinste plasjes. Overwintert
in West- en Zuidwest-Europa, maar ook in
Noord-Afrika en Afrika ten zuiden van de Sahara.
Najaarstrek van juni-half september, in het
voorjaar vooral half maart-begin mei. Trekt
vooral 's nachts, in het voorjaar vaker overdag.
Solitair of in kleine groepjes. |