4186_140226
4192_140226
4377_160907
4999_161101
|
Info:
De watersnip is een zeldzame weidevogel, maar op
trek nog regelmatig te zien. Vertrouwt bij
verstoring lang op zijn schutkleur, maar vliegt
op tijd weg met een zigzaggend vlucht, roept
daarbij kenmerkend 'skrètsj...skrètsj...'. Heeft
opvallende baltsvlucht, waarbij de vogel in een
schuine hoek omlaag duikt. Hij spreidt daarbij
zijn buitenste pennen, die merkwaardig gevormd
zijn. Door de vibratie ontstaat een blatend
geluid.
Typische snip met zeer lange snavel. Opvallende
strepen op kop en rug. Gebandeerde flanken.
Verwante bokje heeft korte snavel en strepen op
flanken. Vliegt bij verstoring vaak ver weg in
zigzaggende vlucht; laat daarbij een schorre
roep horen.
Geluid:
Blatend geluid ("hemelgeit") tijdens baltsvlucht
is mechanisch: luchtstroming door speciaal
gevormde staartpennen veroorzaken dit. Verder
"kloktikken" vanaf de grond in de broedtijd.
Buiten broedtijd vaak een schor "krèètsj".
Broedbiotoop:
Territoriaal, monogaam. Paren worden meestal in
het broedgebied gevormd, mannetjes arriveren
eerder. Nest op de grond, goed verstopt in de
vegetatie. Eén, soms twee broedsels, meestal
vier eieren. Legtijd april-juni (in het
noorden). Broedduur: 17-21 dagen, alleen
vrouwtje broedt. Jongen zijn nestvlieders,
worden gehoed en gevoerd door beide ouders.
Worden aanvankelijk gevoerd. Vliegvlug na 19-20
dagen.
Leefgebied:
Broedt vooral in vochtig tot nat, zeer extensief
gebruikt en kruidenrijk, rijk gestructureerd
grasland op veen; ook in gemaaid rietland,
trilvenen, vroeger ook natte heide. Graag met
wat modderige plekken. Buiten Nederland ook in
struiktoendra en open taiga en hoogvenen. Heeft
een zachte bodem nodig. Buiten de broedtijd
vooral natte graslanden, slootkanten, lage
moerasvegetaties e.d. Niet op wad, wel in
kwelders. Ook rijstvelden en natte akkers.
Voedsel:
Gevarieerd
menu van kleine ongewervelde dieren, zoals
insecten en hun larven (o.a. emelten), wormen,
kleine kreeftachtigen, slakjes, spinnen. Soms
plantaardig materiaal (vooral zaden). Zoekt
voedsel op de tast met de snavel in de bovenste
laag van vochtige of natte bodem. Hierbij wordt
de snavel in een snel ritme verticaal de bodem
ingestoken. Foerageert meestal in kleine
groepjes.
Trek:
Trekvogel, die overwintert van West- en
Zuid-Europa tot in Afrika ten zuiden van de
Sahara. Kleinere aantallen zijn deeltrekker en
standvogel (in gematigde breedten).
Noordelijkste populaties trekken verder
zuidelijker. Trekt over breed front over
continent en over Sahara. Najaarstrek direct na
broedtijd, tot diep in de winter. Voorjaarstrek
van maart tot in mei (in het geval van
noordelijke broedvogels). Trekt zowel overdag
als 's nachts, meestal in kleine groepen. |