2841_120227
2845_120227
3610_130213
9128_130626 |
Info:
Roerdompen zijn mysterieuze vogels die moeilijk
te zien zijn. De 'paalhouding' van roerdompen
(het imiteren van een pol riet door stijf
rechtop te gaan staan) is beroemd. Het vreemde 'hoempende'
geluid van roerdompen draagt daaraan nog bij.
Roerdompen broeden in moerassen die rijk zijn
aan stevig, oud waterriet. Het zijn stand- en
trekvogels, die in strengere winters forse
verliezen kunnen lijden. Vissen, kikkers, muizen
('s winters) en grote insecten vormen de
belangrijkste voedselbron. Roerdompen jagen
meestal in rietland, in of vlak boven het water.
De vogel is een compacte, geelbruine reiger met
donkere patronen. In rietland is de camouflage
volmaakt. De roerdomp valt vooral op door zijn
geluid, het lage, diepe 'hoempen'. In vlucht
vallen de brede vleugels, dikke hals en lange
tenen op.
Geluid:
In voorjaar een herhaalde diepe bassende roep, "hoemp".
Op trek 's nachts een meeuwachtig "kau".
Broedbiotoop:
Broedt van
april tot en met juni en is erg territoriaal;
jaagt zelfs kiekendieven en kraaiachtigen weg.
In geschikte habitats kunnen roerdompen echter
dicht op elkaar broeden (met een tiental meters
tussen de nesten). Het nest wordt in dicht
rietland gemaakt met (water)plantendelen,
dichtbij de favoriete roepplek van een mannetje,
nooit ver van open water. Het nest drijft soms
op het water. Roerdompen leggen gewoonlijk één
legsel per jaar, in Engeland zijn tweede legsels
vastgesteld. Legt (met een interval van twee of
drie dagen) 4-5 olijfbruine eieren, die soms wat
gespikkeld zijn aan de stompe kant. De eieren
worden 25 - 26 dagen bebroed, vanaf het eerste
ei. De jongen komen daardoor niet tegelijk uit.
Sterke jongen concurreren een jonger kuiken
dikwijls weg. De jongen verlaten het nest na
zo'n 15-20 dagen, na 50-55 dagen zijn de jongen
vliegvlug. Het is het vrouwtje dat het nest
bouwt, de eieren bebroed en de jongen voert.
Soms, bij meer monogame paartjes of paartjes die
de enige zijn in hun leefgebied helpt het
mannetje. Polygamie komt bij roerdompen
overigens veel voor.
Leefgebied:
Broedt in rietland met rietstengels van
voorgaande jaren (overjarig rietland). Zoekt
zijn voedsel in de moerassige plantengroei langs
de oevers van open water, van rietland tot
zegge-, dotter- of watermuntvegetaties. De
roerdomp houdt zich met de poten met lange tenen
vast aan riet en kan zo behendig door dichte
plantengroei sluipen op zoek naar prooien.
Foerageert graag in ondiep water in brede
waterrietvelden en in randen van waterrietzones
aan de waterzijde, in kleinschalig
oppervlaktewater waar riet het water ingroeit,
en aan de landzijde in vochtig dan wel ruig, bij
voorkeur beschut grasland. Minimaal 0.5-1 km
geschikte randzones nodig per territorium.
Voedsel:
Roerdompen
leven vooral van vissen, amfibieën en kleine
zoogdieren – vooral woelmuizen. Maar ook jonge
vogels en grote waterinsecten, zoals
libellenlarven, zijn niet veilig. Langzaam
lopend en af en toe wachtend zoekt de roerdomp
geduldig naar zijn prooi. Roerdompen houden bij
het foerageren vaak hun snavelpunt in het water.
Mogelijk kunnen zij zo beter de breking van het
water inschatten en hun trefkans vergroten.
Trek:
Na de broedtijd kunnen juveniele vogels ver
trekken, tot enkele honderden kilometers.
Nederlandse broedvogels zijn standvogel en
trekvogel, voor een deel afhankelijk van het
winterweer. Zij trekken in strenge winters naar
zuidelijker streken (tot in Zuid-Frankrijk), op
zoek naar open water. Ons land wordt 's winters
ook bezocht door Noord- en Oost-Europese
broedvogels. Noord- en Oost-Europese broedvogels
zijn echte trekvogels, die naar West- en
Zuid-Europa trekken, maar soms ook naar Noord-
en zelfs West-Afrika, ten zuiden van de Sahara. |