6374_140416
7783_170718
8681_130615
8767_110618 |
Info:
De lepelaar is één van de beschermingssuccessen
van Vogelbescherming. Rond 1970 waren er nog
maar 170 broedpaar in ons land, nu ruim 2.500.
De Nederlandse populatie lepelaars is uniek, in
andere landen in Noord-West-Europa broeden ze
nauwelijks. Lepelaars bevinden zich van februari
tot september/oktober in Nederland. Via Franse
en Spaanse moerassen trekken ze naar
winterkwartieren langs de West-Afrikaanse kust
(vooral Banc d'Arguin). Lepelaars broeden in
moerassige gebieden, dichte rietkragen of
moeilijk bereikbare bomen en struiken, maar ook
op kwelders.
Grote witte vogel met unieke lange, lepelvormige
snavel. Lepelaars hebben in prachtkleed een
oranjegele borstvlek en een lange, dikke,
afhangende kuif. Onvolwassen vogels hebben
zwarte vleugeltoppen en vleeskleurige in plaats
van een zwarte snavel met een oranjegeel
uiteinde en de borstvlek ontbreekt. Van afstand
hebben de eveneens witte zilverreigers een meer
verticale houding. Vliegen doen de lepelaars met
gestrekte hals. Zilverreigers trekken hun hals
in.
Geluid: Tamelijk zwijgzaam, jonge lepelaars
hebben een raspende bedelroep.
Leefgebied:
De lepelaar heeft een voorkeur voor dynamische
natte milieus, vaak op de overgang van zoet naar
zout. Ze broeden daar op eilanden, in
duinvalleien en op kwelders, en in het
binnenland ook in uitgestrekte moerassen met
veel waterriet en wisselend, natuurlijk
waterpeil. De soort nestelt veelal op de grond
in rietvelden of op kwelders maar in toenemende
mate ook in struiken en bomen. Lepelaars vinden
hun voedsel lopend in ondiep water, waar ze hun
snavel op typische wijze heen en weer bewegen,
om zo op de tast allerlei prooidieren te vangen.
In de lepelvormige snavel is een soort
zeefmembraan aanwezig, waarmee hij door een
bundeling van zenuwen, over een ultra-gevoelig
eetgereedschap beschikt.
Broedbiotoop:
De lepelaars in Nederland broeden van eind maart
tot en met eind juli, soms eerder. Ze hebben één
legsel per jaar van meestal 4 eieren die zo'n 25
dagen worden bebroed. Lepelaars broeden vrijwel
overal in gemengde kolonies met reigers,
aalscholvers, grauwe ganzen of zilver- en/of
kleine mantelmeeuwen. De eieren komen tegelijk
uit. Jongen zijn na zo'n 7 weken vliegvlug. Er
wordt meestal maar 1 jong groot. Na 3 tot 4 jaar
zijn de vogels geslachtsrijp.
Voedsel:
Het
voedsel bestaat in het voorjaar vooral uit
zoetwaterprooien (o.a. stekelbaars en amfibieën,
grotere aquatische insecten zoals libellenlarven
en andere ongewervelden). Er wordt dan vooral
gefoerageerd in ondiepe poldersloten, oeverzones
en moerassen. In het getijdengebied wordt in
voorjaar en zomer ook veel gefoerageerd op
zoutwaterprooien (o.a. garnaal, jonge platvis).
Het voedselgebied strekt zich uit tot op 40 km
van de broedkolonie. In de nazomer verzamelt de
soort zich in de grote wateren met een gunstig
voedselaanbod en veilige rustplaatsen, zoals
Lauwersmeer, IJsselmeerkust, Oostvaardersplassen
en het Wadden- en Deltagebied.
Trek:
Via de
Franse en Spaanse moerassen trekken lepelaars in
september/oktober naar de winterkwartieren langs
de West-Afrikaanse kust en het gebied ten zuiden
van de Sahara. Stapsgewijs trekken de lepelaars
naar het zuiden, van moeras naar moeras en legt
per keer steeds ‘slechts’ een paar honderd
kilometer af. De meeste lepelaars uit Nederland
overwinteren in de Banc d'Arguin samen met 2,5
miljoen steltlopers. Vanaf februari/maart keren
ze terug in Nederland. |