3067_200105
3074_200105
3074_200105
3083_200105
|
Info:
De grote trap (Otis tarda, Great Bustard) is een
grote vogel uit de familie der trappen (Otididae)
die van oorsprong in steppegebieden broedt. In
Europa zijn de grootste aantallen te vinden in
Spanje. Verder zijn er meerdere geïsoleerde
populaties, waaronder in Duitsland, Oostenrijk
en Hongarije. In Nederland en België is het een
zeer zeldzame dwaalgast.
De mannelijke grote trap bereikt een lengte van
90 tot 105 cm. De vrouwtjes zijn kleiner en
worden tussen de 75-85 cm lang. De spanwijdte
van het mannetje is 210-240 cm en de vrouwtjes
hebben een spanwijdte van 170-190 cm. De
mannelijke grote trappen zijn de zwaarste vogels
uit de regio die kunnen vliegen. De mannetjes
zijn twee keer zo zwaar als de vrouwtjes, de
mannetjes wegen tussen de 8 en 16 kg en de
vrouwtjes 3,5 tot 5 kg. In de vlucht vallen de
zware borst en grote witte vlakken op de
vleugels op. De vlucht gelijkt op die van een
arend met zware, diepe vleugelslagen. Op de
grond zijn de mannelijke vogels te herkennen aan
de roodbruine bovenvleugels en staart, de grijze
hals, kastanjebruine borstband, de witte buik en
het wit op de vleugel.
Geluid: De alarmroep van de grote trap klinkt
als een kort, nasaal, blaffend ongh. De jongen
maken een fijn, klagend fluitje, dat klinkt als
tsjiioo. Meestal zijn ze echter stil.
Broedbiotoop:
e eieren worden tussen april en mei gelegd en in
juni in de koude, oostelijke delen van het
verspreidingsgebied. De vrouwtjes leggen normaal
gesproken twee eieren die gedurende 25 dagen
door haar worden geïncubeerd. Soms één of drie
eieren. De jongen blijven bij het vrouwtje tot
het volgende jaar, als de broedcyclus opnieuw
begint. Het nest wordt op de grond gebouwd, vaak
in de nabijheid van de baltsplekken.
De soort vertoont spectaculair baltsgedrag,
waarbij de mannetjes hun kop in de nek leggen,
hun keelzak opblazen en de veren uitrekken. De
oudste en zwaarste mannetjes hebben de meeste
kans om door het vrouwtje gekozen te worden,
omdat haar keuze van het gewicht afhankelijk is.
Leefgebied:
Het leefgebied ligt in continentaal Eurazië,
vooral in de steppegordel. De grote trap heeft
een voorkeur voor droge graslanden en steppen.
In Spanje komt de soort voor in bouwland met
graangewassen en minstens een even groot
oppervlak aan braakliggend terrein. In
Centraal-Europa afhankelijk van traditioneel
beheerde extensieve graslanden. In Hongarije
worden bijvoorbeeld steppe-achtige graslanden en
halfnatuurlijke graslanden (poesta) bewoond,
waartussen zich ook landbouwpercelen bevinden.
In gecultiveerde landschappen dienen
braakliggende terreinen en niet-benutte
veldranden dekking en worden gebruikt om te
foerageren. 's Winters zijn vlakten met
vlinderbloemige gewassen als koolzaad, klaver en
luzerne belangrijk. Ze zijn zeer trouw aan
gebieden die al door grote trappen bevolkt
worden. Dit beperkt het vermogen van de soort om
andere geschikte gebieden te koloniseren. De
vogel mijdt gebieden met een gemiddelde neerslag
van meer dan 600 mm per jaar.
Voedsel:
Grote trappen zijn omnivoren. Ze eten 's winters
vaak gewassen als klaver, luzerne, zwarte
mosterd en knolrapen en granen als gerst en
tarwe. 's Zomers eten ze gevarieerder en bestaat
hun dieet voor 40% uit ongewervelden.
Trek:
? |