3997_160812
4002_16081
4003_16081
7201_150804 |
Info:
De groenpootruiter is, ondanks dat hij geen
opvallende kenmerken heeft, toch wel een
karakteristieke steltloper. Een echte
doortrekker en het talrijkst in de Delta en het
Waddengebied. Hij foerageert vaak zeer actief en
rent in ondiep water zelfs achter visjes aan.
Zijn poten zijn alleen in de broedtijd enigszins
groen, de rest van het jaar meer groengrijs. Hij
roept een luid "tuw-tuw-tuw".
Middelgrote steltloper met lange, groengrijze
poten en een licht opgewipte stevige snavel. Wit
van onderen en overwegend grijs van boven, met
in broedkleed, krachtige strepen en vlekken. Dan
is ook de borst opvallend gestreept. Donkere
vleugels; geen vleugelstrepen, wel een
opvallende witte wig op zijn rug. Stuk groter
dan tureluur en bosruiter.
Geluid: Luid en explosief, driedelig.
Leefgebied:
Buiten broedtijd vooral open getijdengebieden,
op wad en op kwelders (Waddenzee, Delta).
Kleinere aantallen in binnenland in gebieden met
ondiep water en slik, kale oevers, ondiepe
sloten, ondergelopen grasland en bollenvelden,
rijstvelden e.d. Broedt in boreale en
(sub-)Arctische gebieden op heiden en hoogvenen,
in open taiga, bij vennen in taiga, rivier- en
beekdalen.
Broedbiotoop:
Man heeft
zangvlucht om vrouwtjes aan te trekken.
Territoriaal en gewoonlijk monogaam. Broedt op
de grond, in ondiep kuiltje op de grond,
gewoonlijk vlakbij een opvallend kenmerk
(boomstronk, steen o.i.d.). Eén broedsel,
gewoonlijk vier eieren. Legtijd eind
april-midden juni. Broedduur gemiddeld 24 dagen;
beide geslachten broeden. Jongen worden verzorgd
door gewoonlijk één ouder, meestal vrouwtje.
Nestvlieders, vliegvlug na 25-31 dagen.
Voedsel:
Vooral insecten (-larven, vooral van kevers),
kreeftachtigen, wormen, mollusken, amfibieën,
visjes en soms zelfs kleine knaagdieren. Pikt,
maait en boort in ondiep water terwijl hij vrij
snel loopt. Rent soms achter prooi aan, soms in
groepen. Foerageert dag en nacht, deels
afhankelijk van getijde.
Trek:
Over het algemeen een lange afstandstrekker,
verlaat het broedgebied geheel. Trekt deels over
breed front over continent, maar vooral via
trekbanen naar belangrijke pleisterplaatsen
(zoals Delta en Waddenzee). Klein deel
overwintert in Europa, grootste deel trekt door
naar Afrika ten zuiden van de Sahara (binnenland
en kust). Najaarstrek vooral in juli-oktober.
Voorjaarstrek vooral in april en mei. Trekt
vooral 's nachts, in voorjaar wat vaker ook
overdag. Vaak in grote groepen. |