3991_160812
3994_160812
3999_160812
4002_160812
|
Info:
De bosruiter is een voormalige Nederlandse
broedvogel van hoogvenen en natte heiden, tot en
met 1936. In 2005 was er een geïsoleerd
broedgeval in de Ackerdijkse Plassen. Het is een
vrij kleine steltloper, met gele poten. Hij
wordt hier op doortrek gezien in zowel voor- als
najaar, vooral na een periode met oostenwind.
Een typische soort van zoetwatergebieden in het
binnenland, die je nooit op het wad zult zien.
Kleine ruiter met ranke, gele poten en een korte
snavel. Kleiner dan de verwante ruitersoorten
(tureluur, witgatje) en met kenmerkende gele
pootkleur. In alle kleden (vooral in
prachtkleed) licht gespikkeld van boven en met
opvallende wenkbrauwstreep. In vlucht kleiner en
slanker dan witgat, met lichtere ondervleugels.
Geen vleugelstrepen, wel lichte stuit en
staartbasis. Roept bij opvliegen een hoog, schel
en snel "ief-ief-ief..."
Roep een korte reeks, explosieve, schelle tonen:
"ief ief ief!". Baltsroep soms op voorjaarstrek
te horen, heeft iets van boomleeuwerik.
Leefgebied:
Buiten de
broedtijd in ondiepe zoetwaterplassen en in lage
moerasvegetaties met plasjes langs meren, natte
heide en hoogvenen, vennen, ondergelopen
graslanden en bollenvelden, drinkpoelen voor
vee, in Afrika ook op drijvende moerasvegetatie.
In broedtijd hoogvenen, natte heiden en vennen
in bosrijke, boreale gebieden, open taiga,
struiktoendra. Opener terrein dan witgat. Nooit
op open wad, wel in zoute kreken en mangrove.
Broedbiotoop:
Mannetje
baltst in vlucht met welluidende trillers.
Territoriaal, monogaam. Nest een kuiltje in de
grond in dichte vegetatie, spaarzaam bekleed;
ook in bomen (stompen) of in oude nesten van
lijsters. Legtijd mei-midden juli. Eén broedsel,
meestal vier eieren. Beide geslachten broeden.
Broedduur 22-23 dagen. Jongen worden
aanvankelijk door beide ouders verzorgd, maar
vrouw verlaat familie meestal voor uitvliegen
jongen. Nestvlieders, vliegvlug na 28-30 dagen.
Voedsel:
In de
broedtijd vooral insecten en hun larven, met
name waterinsecten (kevers, wantsen, muggen).
Buiten de broedtijd gevarieerder: naast insecten
ook wormen, spinnen, kreeftachtigen, slakjes,
kleine visjes, kikkertjes; ook zaden.
Trek:
Lange
afstandstrekker die het broedgebied in zijn
geheel verlaat. Uitgesproken breedfronttrekker.
Trekt vooral naar Afrika ten zuiden van de
Sahara. Kleinere aantallen overwinteren rondom
de Middellandse Zee. Najaarstrek van
juli-september, voorjaarstrek april-mei. Trekt
vooral 's nachts, vaak in groepen. In voorjaar
vaak ook overdag. Zichtbare trek in Nederland
vooral in mei met oostenwind. |