8958_130620
8960_130620
8961_130620 |
Info:
De steenuil is de bekendste van de kleinere
uilensoorten. In ons land is hij van oudsher een
bekende verschijning in vooral kleinschalig
agrarisch cultuurlandschap. De steenuil schuwt
de menselijke omgeving niet en broedt vaak op
boerenerven, vooral als deze voldoende
natuurlijke variatie bieden. Dan kan een
steenuil op een klein oppervlak alles vinden wat
hij nodig heeft. Vanaf paaltjes of andere
verhogingen zoekt de steenuil naar voedsel en
vliegt daar in golvende vlucht op af.
De steenuil is nauwelijks groter dan een merel
maar oogt toch wat forser door z’n opgezette
veren. Het verenkleed is overwegend bruin tot
grijsbruin met witte streepjes en druppelvormige
vlekken. Opvallend zijn de felgele ogen en
lichte ‘wenkbrauwen’. Het achterhoofd lijkt een
kopie van het voorhoofd met toegeknepen ogen. In
rust is zijn postuur gedrongen, bij waakzaamheid
rekt de uil zich uit. Niet altijd zichtbaar zijn
de lange, bevederde poten.
Geluid: Laag fluitend, wel echt uilachtig.
Verder veel andere roepen.
Broedbiotoop:
Broedperiode van half april tot half mei. Legsel
bestaat gemiddeld uit 3-5 eieren. Normaliter één
legsel per jaar, incidenteel tweede legsel tot
half juni. Broedduur: 24-28 dagen. Broedt in
allerlei natuurlijke holtes van bomen, vooral
knotwilgen en oude (hoogstam)fruitbomen. Ook in
rustige hoekjes of nissen van gebouwen of
schuren en in speciale nestkasten. Jongen
verlaten na ongeveer een maand het nest, maar
zijn dan nog niet vliegvlug. Na ongeveer 38-46
dagen zijn ze dat wel, maar worden daarna nog
ca. 5 weken verzorgd.
Leefgebied:
Veelal kleinschalige cultuurlandschappen met een
variatie aan houtwallen, heggen, weitjes en
knoestige bomen. In grootschalige
landbouwgebieden is de steenuil afhankelijk van
gevarieerde erven bij boerderijen of vrijstaande
huizen. Jachtgebied bestaat uit open terrein met
het hele jaar door lage vegetatie (beweiding).
Voorts zijn er voldoende zitplaatsen van één tot
anderhalve meter hoogte (paaltjes bijvoorbeeld)
om vanuit te jagen. Er zijn schuilplaatsen en
broedholen in oude bomen, schuren, gebouwen en
dergelijke.
Voedsel:
Veldmuizen, ook andere kleine zoogdieren, kleine
vogels, in mindere mate reptielen en amfibieën,
insecten als nachtvlinders en meikevers,
regenwormen.
Trek:
Volwassen steenuilen blijven gewoonlijk het
gehele jaar in de naaste omgeving van de
broedplaats. Jonge steenuilen zwerven uit, het
merendeel vestigt zich op minder dan 10 km van
de geboorteplaats. |