9778_160126
9790_160126
9808_160126
9816_160126 |
Info:
Met zijn korte, brede vleugels en zijn lange
poten is de sperwer goed toegerust om vogels te
vangen in bossen en tuinen. Belangrijkste
prooien zijn zangvogels zoals mussen, mezen en
spreeuwen. Het mannetje is een stuk kleiner dan
het vrouwtje. De grotere vrouwtjes pakken ook
wel grotere vogels, zoals Turkse tortels en
leven in een meer open gebied. Sperwers zijn
drieste en volhardende jagers.
Kleine roofvogel. In essentie licht van onderen,
grijs van boven met breed gebandeerde staart.
Altijd gebandeerd op de onderzijde (ook jonge
sperwers). Tamelijk korte, brede vleugels en
lange staart met scherpe hoeken. Kop steekt niet
ver uit. Lange en dunne gele poten en tenen.
Kenmerkende vlucht: paar keer snel slaan met de
vleugels en dan glijden. Schroeft ook op
thermiek.
Leefgebied:
Territoriaal. Heeft baltsvlucht hoog in de
lucht. Bouwt jaarlijks een nest , waardoor in
lang bezette territoria veel oude nesten zijn.
Nest vaak dicht tegen de stam in dicht bos. Soms
in struiken. Broedt van eind april-juni, jongen
vliegen meestal in juni uit. Broedduur 32-34
dagen per ei, begint met broeden na leggen
eerste ei. Eén legsel, meestal 3-4 jongen.
Vliegvlug na 26-30 dagen, worden nog 3-4 weken
gevoerd.
Broedbiotoop:
Broedt in bossen, soms tuinen en parken, meestal
in een dicht, jong bos met naaldbomen (fijnspar,
lariks), het liefst in halfopen landschappen.
Soms ook in de stad of in tuinen, in open
boerenland in windsingels, bosjes en op erven.
Buiten de broedtijd vaak in open land, vooral de
vrouwtjes. Mannetjes jagen meer in bos. Jaagt
soms ver van het nest.
Voedsel:
Vooral
kleine zangvogels als mezen, mussen en vinken,
maar de grotere vrouwtjes ook grotere als
lijsters en spreeuwen. Soms vogels ter grootte
van een Turkse tortel en in open gebieden
steltlopers als tureluurs. Jongen komen uit in
de piektijd van het uitvliegen van het
stapelvoedsel, mezen. Jaagt vaak in dicht bos,
waarbij de sperwer van zitplaats naar zitplaats
verhuist, onderwijl goed luisterend en kijkend
naar geschikte prooi. Vaak vanuit hinderlagen in
tuinen, soms ook van grote hoogte schroevend.
Trek:
Nederlandse broedvogels voornamelijk standvogel.
Groot deel van broedgebied in Fenno-Scandinavië
en Noord-Rusland wordt 's winters verlaten,
trekken naar West- en Zuidwest-Europa, ook wel
Noord-Afrika. Trek van augustus tot in november,
terugtrek vooral in maart en april. Trekt over
breed front, met wat stuwing langs kustlijnen.
Dagtrekker, trekt liefst bij wind mee en
thermiek, maar is daarvan niet afhankelijk. |