0274_160301
0294_160301
0345_160308
0359_160308 |
Info:
De ransuil is iets kleiner en oogt slanker dan
de bosuil. Opvallend zijn de lange, vaak omhoog
gerichte oorpluimen en de oranjegele ogen. Hij
komt voor in diverse landschapstypen waar open
veld aanwezig is met voldoende veldmuizen. De
ransuil broedt veelal in oude nesten van eksters
of kraaien. ’s Winters verzamelen ransuilen zich
in groepen, vlakbij gunstige voedselgebieden.
Snel naar informatie over:
De bovenzijde van het verenkleed is geelbruin en
gemarmerd, als ‘boomschors’. De onderzijde is
licht roestgeel met donkere lengtestrepen. Bij
gevaar of verstoring drukt de uil de veren tegen
het lichaam en steken de oorpluimen omhoog. De
lichaamsvorm is dan lang en dun. Dan valt ook de
contrastrijke, ronde gezichtssluier op. In rust
hangen de veren losjes langs het lichaam. De
poten zijn bevederd.
Geluid:
Man een laag sonoor "hoe", vrouw vibrerend "weeeh"
bij het nest te horen. Bedelroep jongen hoog
kie-jèè.
Broedbiotoop:
Legperiode tussen eind maart en half april.
Legsel gemiddeld 4-6 eieren. In voedselrijke
jaren met veel veldmuizen tot 8 eieren. In
voedselarme jaren vaak geen broedsel. Eén legsel
per jaar, 2e broedsel zeldzaam. Eieren bebroed
vanaf het eerste ei. Maakt veelal gebruik van
oude kraaien- of eksternesten. Incidenteel
broedend op de grond. Jongen verlaten na
minimaal 3 weken het nesten klimmen in naburige
boomkruinen. Na 5 weken zijn ze vliegvlug.
Kenmerkend is de piepende bedelroep van de
jongen.
Leefgebied:
De ransuil bewoont een groot scala aan
leefgebieden, variërend van agrarische gebieden
tot open bos, bosranden, parken, duinen, heiden,
hoogvenen en moerasgebieden. In groot,
aaneengesloten bos ontbreekt hij veelal. De
ransuil jaagt bij voorkeur in het open veld,
langs wegbermen en op plekken met kaalslag in
bos. De ransuil broedt en roest bij voorkeur in
naaldbomen, die hem de beste dekking bieden.
Daarnaast ook in houtwallen, boomgroepen, hagen
en zelfs solitaire bomen.
Voedsel:
Hoofdzakelijk woelmuizen, met de veldmuis als
belangrijkste prooi. Daarnaast echte muizen
(bijv. aardmuis, bosmuis) en kleine vogels als
mussen, merels, spreeuwen en vinkachtigen.
Trek:
Ransuilen
zijn veelal verscheidene jaren plaatstrouw aan
een nestomgeving, maar niet per se aan hetzelfde
nest. Bijvoorbeeld omdat een vorig gebruikt
kraaiennest in verval is geraakt. Jonge
ransuilen zwermen bij zelfstandigheid uit en
kunnen honderden kilometers ver weg trekken.
Vanaf het najaar verzamelen ransuilen zich in
groepen en bezetten vaste roestplaatsen.
Ransuilen vanuit het Noordoost-Europa trekken ’s
winters zuidwaarts. |